Seksuele ontwikkeling
Tijdens de adolescentie verandert de identiteitsvraag 'Wie ben ik?' in 'Wat ben ik?' en 'Hoe ben ik dat?' als gevolg van de ontwikkelende seksualiteit van de adolescent (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). De seksuele ontwikkeling is voor de adolescent een ingrijpend en spannend proces en heeft gevolgen voor de vier aspecten van het identiteitsbesef: continuïteit, herkenning en erkenning, vrijheid en toekomstperspectief (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). De seksuele ontwikkeling wordt gedeeltelijk biologisch gestuurd, maar de omgeving draagt veel bij aan de kwaliteit van dit proces (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
''De begrippen seksualiteit en seks hebben betrekking op gevoelens, gedachten, handelingen en houdingen die te maken hebben met lustbeleving en geslachtelijke opwinding'' (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
Seksueel gedrag
Onder seksueel gedrag verstaan we alles wat men doet om lust te kunnen beleven (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Hier valt meer dan alleen geslachtsgemeenschap onder. Voorbeelden hiervan zijn masturbatie, elkaar geslachtsorganen prikkelen en zoenen en strelen (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Tijdens de adolescentie vindt bij jongens de eerste zaadlozing plaats en meisjes worden voor het eerst ongesteld. Ze zijn nu in staat om zich voort te planten (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
Het seksuele gedrag van adolescenten dat uiteindelijk in geslachtsgemeenschap leidt, zit een geleidelijke opbouw (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). De meeste mensen doen ongeveer vier jaar over deze seksuele carrière. Het blijkt dat meisjes eerder aan hun seksuele carrière beginnen dan jongens en dat jongens vanaf hun 15e actiever zijn op seksueel gebied (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
Gender
De factor gender staat voor de culturele invulling van het geslachtsverschil (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Gender is een ordeningsprincipe in ons maatschappelijk leven dat terug te vinden is in symbolen, sociale instituties en theorieën (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
Symbolen: symbolen roepen vaak direct bepaalde herkenbare beelden en gevoelens op (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Dit is ook bij gender het geval. Vaak geven we betekenis aan iets met behulp van het tegengestelde (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Genderbetekenissen worden ook gesymboliseerd door materiële zaken (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
Sociale instituties: Onder sociale instituties verstaan we systemen die mensen in een samenleving of in een groep al dan niet bewust op een bepaalde wijze programmeren (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Zulke instituties zijn bijvoorbeeld het gezin, het onderwijs, het leger en de zorg (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Deze instituties kunnen sterk gender geladen zijn (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Zo wordt het leger gericht op mannen en het onderwijs vooral op vrouwen (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
Theorieën: Genderidentiteit verwijst naar iemands besef van man- of vrouw-zijn en homo-, bi- of heteroseksueel zijn (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Het eigen besef van man of vrouw zijn en zijn eigen geaardheid (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). De adolescent ondergaat een identiteitsontwikkeling die zich uit in de ontwikkeling van genderidentiteit (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Er zijn drie belangrijke manieren waarop mensen zich kunnen ontwikkelen:
- Sociaal leren: ''De sociale leertheorie gaat ervan uit dat wanneer gedrag beloond wordt, het optreden van dit gedrag in een volgende gelijksoortige situatie waarschijnlijker wordt'' (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Gedrag dat passend is voor de sekse wordt door de omgeving meer beloond dan andere gedragingen (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Voorbeeld: een jongen die een prinsessenjurk aan wil in de poppenhoek, wordt in de meeste gevallen afgekeurd.
- Model leren: Modelleren betekent dat kinderen het rolgedrag overnemen door imitatie van voor hen belangrijke rolmodellen als ouders, verzorgers etc. (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Het voorbeeldgedrag speelt hier de belangrijkste rol in, omdat er gedrag aangeleerd kan worden die de gender specificeren (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
- Cognitief benaderen: In de cognitieve benadering staat het verwerven van kennis over zichzelf centraal (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Een kind weet pas vanaf twee jaar dat het een jongen of meisje is (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Vanuit deze kennis, ook wel een cognitief schema genoemd, zoekt het kind passend gedrag (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
Lichamelijke en psychische ontwikkelingen
De biologische veranderingen en de verschillen tussen adolescenten, en vooral de verschillen tussen jongens en meisjes, worden veroorzaakt door de hypofyse (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). De hypofyse maakt deel uit van het hormonale stelsel en speelt daarin een centrale rol (Hersenstichting, 2020, 21 april). Tot aan de adolescentie worden door dit hersengebiedje bij jongens en meisjes gelijke hoeveelheden testosteron en oestrogeen (geslachtshormonen) geproduceerd (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Tijdens de adolescentie verandert dit. Bij jongens wordt er dan meer testosteron geproduceerd en bij meisjes meer oestrogeen (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Bij jongens zorgt dit voor acne, gezichtshaar, diepere stem, het groter worden van de penis, prostaat en zaadblaasjes en het ontwikkelen van de spierweefsel (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Bij meisjes zorgt het voor acne, okselharen, ontwikkelen de borsten zich, de baarmoeder wordt groter en begint de menstruatie (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
De lichamelijke veranderingen zitten de psychische ontwikkeling van de adolescent niet in de weg. Sterker nog, zowel jongens en meisjes krijgen meer belangstelling voor elkaars lichaam (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Mede door de snelle ontwikkeling van het lichaam en door de cultuur waarin waarde wordt gehecht aan lichamelijke aantrekkelijkheid, zijn adolescenten veel meer bezig met hun lichaam (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Adolescenten staan vaak lang voor de spiegel om hun lichaam te bekijken, in een poging eraan te wennen of het door cosmetica of kleding in overeenstemming te brengen met hun ideaalbeeld (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Door de lichamelijke veranderingen en seksuele gevoelens kan de adolescent het idee krijgen dat hij veranderd is als persoon (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). De adolescent heeft dan geen besef meer van continuïteit. Dat kan hem in verwarring brengen of zelfs ongelukkig maken (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
Adolescenten ontwikkelen ideeën, gevoelens en houdingen met betrekking tot hun veranderende lichaam (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). De subjectieve indrukken die ze hebben van hun eigen lichaam noemen we lichaamsbeeld (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Dit gaat deel uitmaken van het identiteitsbesef. De indrukken worden mede gevormd door de omgeving (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Hoe de adolescenten zichzelf zien hangt niet alleen af van hoe andere hen zien, maar ook van hoe zij denken dat andere hen zien (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
Voorbeeld:
De video hieronder laat duidelijk de lichamelijke en psychische ontwikkelingen zien. De adolescent in de video is erg onzeker over haar acne en wilt er eigenlijk gewoon vanaf komen. De adolescent wordt lichamelijk volwassen, de seksuele rijping wordt voltooid en het denken ontwikkelt zich van concreet naar abstract (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). De biologische processen die de adolescent doormaakt hebben ook psychologische gevolgen, bijvoorbeeld het veranderen in de zelfbeleving (Van der Wal & De Wilde, 2017). Tijdens de adolescentie verandert het lichaam van jongeren (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Jongeren gaan zich ook steeds meer bezig houden met hoe zij eruit zien en bekijken zichzelf kritischer in de spiegel (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
De adolescent in de onderstaande video ging zich erg veel bezighouden met haar huid. De oestrogeen ontwikkelde zich bij deze adolescent en veroorzaakte acne op het gezicht (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). De heftigheid van haar acne zorgde ervoor dat zij zich onzeker en depressief ging voelen over haar uiterlijk. De adolescent bevindt zich op de vijfde fase van het levensloopschema van Erik Erikson (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Tijdens deze fase kan de adolescent abstract na denken over tijd en toekomstplannen maken (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Ook leert een adolescent nadenken over zijn (intieme) sociale relaties en, niet te vergeten, de zin van het eigen leven (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Het feit dat de adolescent in de video zo erg bezig is met haar uiterlijk om deze in overeenstemming te brengen met de ideaalbeelden, laat zien dat zij zich in de formeel-operationele fase bevindt (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
In de video vertelt de adolescent dat zij zich echt bekeken voelde als zij naar buiten ging. Dit laat zien dat zij het gevoel heeft contant in het middelpunt van de belangstelling staat (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Dit is een beperking als gevolg van de cognitief egocentrisme, waarin de adolescent denkt dat een ander net zo met haar uiterlijk bezig is als zijzelf (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Dit bevestigde de adolescent met haar gespannen houding bij het plaatsen van een foto van zichzelf op internet zonder make-up.
Door de lichamelijke veranderingen en seksuele gevoelens kan de adolescent het idee krijgen dat hij niet langer steeds dezelfde persoon is (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). In de video vertelt de adolescent dat zij zichzelf ging vergelijken met meiden die 'een perfecte huid' hadden. Hierdoor ontwikkelde de adolescent in de video een laag zelfbeeld en identiteitsbesef (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). De adolescent heeft geen besef meer van continuïteit. Haar skincondition heeft haar in verwarring gebracht en zelfs ongelukkig gemaakt (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).Docentengedrag:
In de adolescentie worden jongeren geconfronteerd met keuzes op het gebied van relaties en seksualiteit (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Tijdens de mentorlessen kan hierover gesproken worden (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). De mentor kan keuzeproblemen waarmee jongeren te maken krijgen aankaarten en laten verhelderen (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Het gedrag van de houding van de docent moet open en eerlijk ten aanzien van seksualiteit (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
De docent hoeft geen deskundige te zijn, maar moet wel inzicht hebben in de belangrijkste ontwikkelingen die leerlingen kunnen doormaken op het gebied van seksualiteit (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Het kan gevoelig liggen om te spreken over deze onderwerpen. De mentor moet altijd nagaan wat de eigen ideeën en (voor)oordelen zijn en waar de grens ligt van 'seksuele voorlichting' (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Op deze manier blijft de mentor zicht hebben op welke wijze hij een mening over een onderwerp wilt geven en hoe hij dit kan beïnvloeden bij de adolescenten (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
Het taalgebruik vraagt om een zorgvuldige afstemming (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Te technisch of medisch taalgebruik kan de afstand tussen de jongeren en de mentor vergroten (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Ook de benamingen van geslachtsorganen kan gevoelig liggen (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Sommigen adolescenten ervaren woorden als 'lul' en 'kut' als shockerend of vernederend en worden erdoor afgeschrikt (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Woorden als 'piemel' en 'plassertje' kunnen te kinderlijk gevonden worden (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Het beste is daarom om het taalgebruik bespreekbaar te maken (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
De docent dient kennis te hebben over de competenties van een SLB'er (Geerts & Van Kralingen 2016):
- Interpersoonlijk competent: je maakt op een positieve wijze contact en je hanteert een goede balans tussen leiden en begeleiden;
- pedagogisch competent: je biedt leerlingen een veilige leeromgeving, zodat zij zich zo optimaal mogelijk kunnen ontwikkelen tot een zelfstandig en verantwoordelijk persoon;
- vakinhoudelijk en didactisch competent: je creëert een krachtige leeromgeving waarin de leerlingen het verband zien tussen kennis en maatschappij. Je daagt leerlingen didactisch uit;
- organisatorisch competent: je zorgt voor een overzichtelijke, ordelijke en taakgerichte sfeer in de groep, de klas en daarbuiten. Dit betreft tevens de leerwerkplek op het mbo;
- competent in het samenwerken met collega's: je levert een positieve bijdrage aan het pedagogisch en didactisch klimaat, de onderlinge samenwerking en de schoolorganisatie;
- competent in het samenwerken met de omgeving: je zorgt voor een goede communicatie en samenwerking met de schoolomgeving, zoals ouders, buurt, bedrijven en instellingen;