Intelligentie-/cognitieve ontwikkeling
"Het begrip intelligentie wordt
gedefinieerd als een verondersteld algemeen vermogen dat gemeten kan worden
door tests af te nemen met opgaven die een beroep doen op verschillende
kennisdomeinen en op verstandelijke (cognitieve) vaardigheden op het gebied van
taal en rekenen" (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
Cognitie en intelligentie zijn verzamelbegrippen voor mentale (geestelijke) vermogens, vaardigheden en processen als memoriseren, symboliseren, probleem oplossen, informatie verwerken, begripsvorming en denken, oftewel: alle processen waardoor mensen kennis kunnen opdoen, verwerken en behouden (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
Bioloog, filosoof en psycholoog Jean Piaget heeft de cognitieve ontwikkelingen van jongeren bestudeerd. Volgens hem kan de cognitieve ontwikkeling in vier fases worden verdeeld; de sensomotorische fase, de preoperationele fase, de concreet-operationele fase en de formeel-operationele fase (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
- Sensomotorische fase: Deze fase duurt vanaf de leeftijd nul tot ongeveer anderhalf jaar. Al kijkend, luisterend, grijpend, voelend en proevend wordt de wereld veroverd. Kinderen in deze fase kunnen nog niet begrijpen dat een object blijft bestaan, ook wanneer het object uit het zicht is (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Wanneer je met een baby speelt en je laat een object zien, zal de baby het object volgen met de ogen. Zodra dit object uit het zicht van het kind verdwijnt, is het bestaan van dit object ook verdwenen, volgens de intelligentie van het kind. (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
- Preoperationele fase: Deze fase duurt vanaf de leeftijd van anderhalf jaar tot zeven jaar. In de peuter- en kleutertijd gaat het kind symbolen veroveren door bijvoorbeeld imitatie, tekenen en het benoemen van dingen. Symbolen zijn een manier om ons de wereld voor te stellen (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Het woord 'stoel' bijvoorbeeld representeert alle stoelen. Zo ontwikkelt het kind het vermogen om dingen namen te geven, maar ontstaat ook het besef dat een naamwoord voor een heleboel concrete zaken staat (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
- Concreet- operationele fase: Deze periode zijn de jaren vanaf zeven tot twaalf jaar. Het kind leert nu om denkoperaties uit te voeren, wat daarvoor alleen door zichtbare, werkelijke handelingen gebeurde (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Ze leren hoe de wereld in elkaar zit en kunnen zich beter inleven in iemand anders. Ze hebben oog voor oorzakelijke samenhangen, maar die moeten nog wel betrekking hebben op zaken die concreet waarneembaar zijn. ''Het kind kan nog niet abstract denken, dat wil zeggen: niet los van de waarneembare werkelijkheid'' (Adolescentenportret, sd) (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
- Formeel-operationele fase: De laatste fase vanaf twaalf jaar, is de fase waarin het kind op cognitieve niveau een volwassene wordt (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Tijdens deze fase wordt de abstracte manier van denken ontwikkeld (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Adolescenten leren inzien dat een idee, een gedachte of een gevoel van invloed kan zijn op het menselijk handelen (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Op basis hiervan kunnen zij logische gevolgtrekkingen maken en zelfstandig vooronderstellingen formuleren (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
Voorbeeldvideo: Hoe overleef ik... mijn eerste schooldag? ---> hele video
Voorbeeld van intelligentie-/cognitieve ontwikkeling bij adolescenten:
Rosa is constant bezig met wat andere van haar denken en of ze bij de groep past. Dit is heel typerend gedrag onder adolescenten (Geerts & Van Kralingen, 2016) (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). In dit voorbeeld heeft het ook deels te maken met de formingsfase, aangezien het voor Rosa haar kennismaking dag is (Geerts & Van Kralingen, 2016). In onderstaande video heeft Rosa het gevoel dat zij constant in het middelpunt van de belangstelling staat. Dit is een beperking als gevolg van de cognitief egocentrisme (aspect 1), waarin de adolescent (Rosa) denkt dat een ander net zo met haar gedrag, uiterlijk en denkt als zijzelf en dus bezig zijn met nadenken over hoe anderen over hen denkt (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). In het fragment is dit terug te zien op het moment dat Rosa zich eigenlijk moet klaarmaken voor school, maar hier tegenop ziet. Rosa merkt namelijk op dat zij op haar neus een puberpuist heeft en wilt niet de eerst schooldag met een puist op school verschijnen. Ook staat Rosa in verschillende outfits voor de spiegel zichzelf te beoordelen. Rosa heeft het idee dat iedereen naar haar zal kijken, wanneer zij een opvallende outfit zou aandoen.
Rosa bevindt zich in de vijfde fase van het levensloopschema van Erik Erikson (aspect 2) (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Tijdens deze fase kan de adolescent abstract na denken over tijd en toekomstplannen maken (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Ook leert een adolescent nadenken over zijn (intieme) sociale relaties en, niet te vergeten, de zin van het eigen leven (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Het feit dat Rosa erg schrikt van haar puberpuist op de neus en zelfs niet naar school wilde gaan en de verschillende outfits die zij heeft gepast voor een goede eerst indruk, laat zien dat zij zich in de formeel-operationele fase bevindt (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
Docentengedrag:
De docent zou Rosa kunnen helpen door middel van mindset training of rationeel-emotionele training (RET) (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Bij de mindset training staat het centraal dat de adolescent wordt getraind in een growth mindset in plaats van een fixed mindset (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Het verschil tussen een growth mindset en een fixed mindset is namelijk dat mensen met een fixed mindset niet erin geloven dat vaardigheden en kwaliteiten nog verder ontwikkeld kunnen worden (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Iemand met een growth mindset kan dit wel (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017).
"Bij de rationeel-emotieve training ligt het gegeven dat gevoelens met behulp van rationele gedachten te beïnvloeden zijn, ten grondslag" (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Vanuit de RET wordt eerst gekeken of een bepaalde gedachte rationeel of irrationeel is. Hiermee kan achterhaald worden of het mogelijk is om tot een gewenste gevoel en gedrag te komen (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017). Dit kun je achterhalen door de gedachte kort te omschrijven en vervolgens antwoord te geven op de volgende vier vragen (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017):
- Is deze gedachte waar (is de gedachte gebaseerd op feiten)?
- Leidt deze gedachte ertoe dat ik mijn doel bereik?
- Leidt deze gedachte ertoe dat ongewenste gevoelens worden voorkomen?
- Leidt deze gedachte ertoe dat ongewenste conflicten worden voorkomen?
Een ABCD-schema wordt gebruikt om de rationeel-emotieve training duidelijk te maken (Wal, J. van der, & Wilde, J. de. (2017):
- A: Gebeurtenis (er wordt een fout gemaakt) A: Gebeurtenis (er wordt een fout gemaakt)
- B: Irrationele gedachte ("ik kan het niet") B: Rationele gedachten ("van fouten leer je")
- C: Ongewenst gevoel (agressief, boos) C: Gewenst gevoel (rustig)
- D: Ongewenst gedrag (boos worden) D: Gewenst gedrag (nog een keer proberen)